Ameland (uitspraakⓘ; Standaardfries: It Amelân) is vanaf het westen gerekend het vierde bewoonde Nederlandse waddeneiland en behoort tot de provincie Friesland. Het gehele eiland valt onder één gemeente, die dezelfde naam draagt. Het waddeneiland, en daarmee de gemeente, telt 3.832 inwoners en heeft een totale oppervlakte van 268,50 km², waarvan 59,11 km² land en 209,39 km² water (1 januari 2024, Bron: CBS[1]).
Geografie
De Waddeneilanden vormen de grens tussen de Noordzee en de Waddenzee die aan de zuidkant van de eilandenrij ligt. Ten westen van Ameland ligt het Borndiep met aan de overkant Terschelling, en in het oosten is bij helder weer nog net het nabijgelegen eiland Schiermonnikoog te zien.
Ameland bestaat voornamelijk uit zandduinen. Ten oosten van Buren ligt het Oerd, een drassig natuurgebied waar veel vogels leven en waar zeewater via een aantal geulen vrijelijk in- en uitstroomt. De totale strandlengte is 27 km en de totale lengte van de fietspaden is 100 km.
Duincomplexen
Het eiland bestond in de 17e eeuw uit drie kleinere eilanden (og(h)en), die zelf hoofdzakelijk bestonden uit duincomplexen met bijbehorende mieden (hooilanden) en een enkel akkercomplex:
de dorpen Hollum en Ballum;
de dorpen Buren en Nes en de Kooiplaats uit 1705;
Het Oerd.
Aan zuidzijde lagen drie slenken die het eiland binnendrongen en de aanvoerroutes vormden voor het scheepverkeer: het Schuitegat bij Hollum, de Ballumersloot bij Ballum en de grote Slenk bij Nes. De laatste twee vormden tevens de scheiding tussen de drie eilanden.
Grondgebruik: Grieën, mieden en akkercomplexen
De Ballumermieden op de kaart van 1854. De percelen waren in werkelijkheid nog verder versnipperd, hetgeen vanwege de schaal niet cartografisch kon worden weergegeven.[2]
Hollum, Ballum en Nes (met de bijbehorende leijen: laag gelegen landen[3]) hadden een eigen markegenootschap, dat de gemeenschappelijke landerijen beheerde. Rondom de drie eilanden lagen de gemeenschappelijke grieën (buitenduinse weidegronden: de gemeneweide), waar het vee van mei tot september -vaak door een herder- werd geweid en dat bij hoogwater werd bemest door slib. Het buitenduinse gebied werd door van zoden en zeewier gemaakte dijkjes (enigszins vergelijkbaar met de tuunwallen op Texel) gescheiden van het binnenduinse gebied om zo het vee buiten te houden. Aan aan binnenzijde waren deze dijkjes glooiend en aan de buitenzijde steil om zo het vee te kunnen weren en aan zuidzijde van het eiland als primitieve zeekering te kunnen dienen en aan noordzijde tevens als bescherming tegen het zandstuiven. Van september tot december werd het vee net als op andere eilanden in de gemeenschappelijke binnenduinse mieden en akkerlanden
My name is Anne.
I regularly go out with my camera. I do so with great pleasure and always find gifts appearing on my screen.
This I want to share!..
Read more…